Door de bril van Oswald Spengler

‘Old men conspiracy’, watercolor, 110×70 cm, 2022

Ik ga door een periode heen, die innerlijk sterk lijkt op mijn studententijd. Ook nu zijn mijn dagen hoofdzakelijk gevuld met wandelen, natuur-observatie, wereld-oriëntatie, gesprekken, filosofie, schrijven en schilderen. Er is zoveel tijd, dat ik het soms gewoon niet kan geloven na al die jaren van drukte in gezin, familie en werk. Bovendien is er geen stress meer van zware uitdagingen, geldzorgen of gedoe rond bezittingen. Wat overheerst is een gevoel van vrijheid, comfort en dankbaarheid, naast de energie om er (minstens) de komende 28 jaar nog eens flink tegen aan te gaan en er het beste uit te halen.

Ook mijn denken is in essentie niet veranderd. De angstige existentiële verbijstering over het bestaan als zodanig die ik in mijn jeugd heb ervaren, is weliswaar met de jaren overgegaan in een meer comfortabele existentiële verwondering, maar draait nog steeds om dezelfde vragen: waarom is ‘dit alles’ er?, wat ‘is’ een mens?, wat is ‘leven’?, wat is ‘bewustzijn’?, wat is ‘denken’?, is er niets dan materie? Die ‘unanswered questions’ (van een kind dat zonder God, kerk of expliciete levensbeschouwing, weliswaar in liefde voor de natuur, werd opgevoed), leidden er toe, dat ik na de middelbare school op de Universiteit van Amsterdam filosofie ging studeren om mij te verdiepen in ontologie (zijnsleer), ‘meta’-fysica en kentheorie (wat kunnen we überhaupt weten?). De jarenlange studie zou weliswaar uiteindelijk geen bevrijdende antwoorden geven, maar zorgde er wel voor dat ik met de jaren enige conceptuele ordening en oriëntatie in mijn filosofische verwarring wist te brengen.

Tegelijkertijd merkte ik ook, dat ik meer verankering in mijn leven zou vinden als ik niet in de – voor mij – wat verstikkende intellectuele academische wereld zou blijven hangen, maar een meer, zo noemde ik dat, ‘Faustische weg’ door het ‘levende’ leven zou bewandelen (weg uit de studie-toren). Dus, nadat ik in 1985 afstudeerde op een nader onderzoek naar het begrip ‘waarheid’ in het werk van Martin Heidegger (inclusief een vertaling van ‘Vom Wesen der Wahrheit’, 1930), keerde ik de academische filosofie dan ook zonder om te kijken de rug toe en ging ik via een uitzendbureau aan het werk op een kantoor om als novice nieuwe wereldse ervaringen op te doen. Alhoewel het studentenleven snel naar de achtergrond verdween, bleven er gedurende mijn gehele werkperiode steeds weer denkers en schrijvers in mijn leven opduiken: Plato, Aristoteles, Goethe, Nietzsche, Dostojewski, Hesse, Kuilman (quadralectiek), Heidegger en de, met uitzondering van Peter Sloterdijk onder moderne filosofen nauwelijks serieus genomen, filosoof, Goethe-kenner, “esotericus” en antroposoof Steiner. Voor mij waren dat de geesten die me voldoende intellectuele bagage boden waarmee ik mijn Faustische avontuur door de wereld goed gepakt en voorbereid aan kon gaan.

Soms kwam er tijdens mijn tocht een nieuwe denker in beeld, vaak in relatie tot wat er in de wereld gebeurde. Alexandr Dugin is daar een voorbeeld van. Deze leerde mij, net zoals de filosofische antropoloog Ton Lemaire in mijn studietijd, om niet slechts door de bril van het ‘Westen’, “eurocentristisch” naar de wereld te kijken en méér besef te krijgen van de unieke eigenheid van andere culturen die er heel andere levensvormen en opvattingen op na blijken te houden. Dugin’s kritiek op het liberalisme van het Westen, o.a. beschreven in ‘The Fourth Political Theory’ is echter gepolitiseerd en nu zo controversieel, dat zijn boeken jammergenoeg niet meer overal te verkrijgen zijn. Niet onbegrijpelijk, waarschijnlijk, voor iemand als Oswald Spengler waar ik me nu in verdiep, wiens opus magnus ‘Der Untergang des Abendlandes’ (1917) een schitterend erudiet en verfrissend referentiekader biedt voor wie méér inzicht wil krijgen in wat er momenteel economisch, (geo-)politiek, militair en vooral cultureel in de wereld aan de hand is.

Spengler was een onafhankelijke geest die geïnspireerd door Goethe’s natuurfilosofie een morfologische- en organische kijk op de geschiedenis ontwikkelde, in tegenstelling tot de lineaire geschiedsopvatting (alles wordt steeds beter) van zijn tijdgenoten. Hij zag de verschillende grote culturen die de geschiedenis kent (en heeft gekend) als ‘bezielde organismen’ die elk een eigen cyclus van opkomst, bloei, ondergang en verval doormaken. Die opvatting strookt natuurlijk niet met die van de eigentijdse wetenschap die materialistisch van aard is slechts het fysische en haar wetmatigheden als verklarende realiteit accepteert. Spenglers keert in essentie terug naar de Aristotelische ‘Vier oorzaken leer’ om ‘iets’ te verklaren. Een leer die in de moderne tijd, na Kant’s Kritik der reinen Vernunft (1781), als ‘achterhaald’ uit de wetenschappelijke gereedschapskist verwijderd is óf slechts nog materialistisch wordt geïnterpreteerd. Spengler gaat daar in zijn cultuur-analyse bewust aan voorbij en kleedt de ‘vorm-oorzaak’ (causa formales) van iets niet uit tot een nominalistisch te beschouwen abstract structuur-begrip, maar verstaat deze ‘realistisch’ als de (onzichtbare) ziel of innerlijke essentie en samenhang van een cultuur. Daarnaast blijft hij in zijn analyse trouw aan de ‘doeloorzaak’ (causa finales) en beschouwt deze niet louter als ‘functie’; de ziel van een cultuur heeft een intrinsiek doel (telos) waarnaar het zich door vormkracht ontwikkelt. Nadat de potentie van een cultuur (de mogelijkheid) zich optimaal geactualiseerd en verwerkelijkt heeft,  gaat de levenscyclus over in haar ondergangsfase.

De ondergang betekent niet dat die betreffende cultuur direct verdwijnt, maar dat het ‘leven’ er geleidelijk uit vervliegt. Vanaf dat moment is er binnen zo’n cultuur hoofdzakelijk nog sprake van onderhoud, conservering, herhaling en uitwerking van wat ‘eens’ levend in de ‘Kulturfase’ is ontstaan. De op die Kulturfase volgende Zivilisationsfase van het ‘Abendland’ (Europa en Amerika) is volgens Spengler al aan het begin van de 18e eeuw begonnen en kenmerkt zich door stapsgewijs verlies aan zielskracht én van geniale creativiteit (vormkracht). Het eerder aanwezige bruisende ‘leven’ kristalliseert gaandeweg in een alles omvattende rationaliteit, in een technologie die alles inkapselt en in zielloos materialisme; alle natuurlijk verworvenheden die in deze tijd als ‘vooruitgang’ worden beschouwd. Als Spengler gelijk zou hebben is het natuurlijk de vraag of die cultuur in zijn nadagen nog de macht en kracht heeft om zich staande te houden en weer ‘great’ te worden, maar ook of het ‘nieuw’ cultuurleven, dat mogelijk elders in de wereld ontstaat, weet te trotseren. Het zal, denk ik, niemand verbazen, dat in zo’n situatie het heersende leiderschap, desnoods door een moderne Caesar, zowel intern als naar buiten toe, alles – maar dan ook ALLES – zal inzetten om te behouden wat ooit is geweest. Waarschijnlijk zal het daarvoor onder de vlag van democratie, vrede en mensenrechten voor iedereen, superieur en ‘great’ ten strijde trekken, desnoods tot het eschatologische einde der tijden.

Ik weet ook zeker dat alle genoemde denkers en schrijvers die mij in mijn leven hebben begeleid, die strijd van ons ‘avondland’ nu met méér dan Argusogen volgen en er bedenkelijk het zijne van zullen denken. Hoe dan ook, Spengler, gaat ondanks alle verworvenheden van de moderne tijd en alle wetenschap, uit van een niet-modernistisch wereldbeeld. Door die bril zal je moeten kijken als je zijn ‘Der Untergang des Abendlandes’ gaat lezen. Er is echter op de achtergrond een lange aansprekende traditie binnen het Westerse denken waardoor Spengler zich heeft laten inspireren. Wellicht dat daarin, ondanks dat die traditie tegenwoordig door de heersende intellectuele klasse niet meer serieus wordt genomen, een ‘vergeten’ kiem voor de toekomst huist. M.i. is het nu zeker een goed moment om dit boek, ondanks de wat somber klinkende titel, nog vóór de winter voor bijna niets in de ramsj aan te schaffen en het bij de kachel te gaan zitten lezen.  

11 comments

  1. Ha Menno, weer een mooi essay, stof tot denken. Goede suggestie om Spenglers boek aan te schaffen, met Sinterklaas in aantocht zijn er geen excuses meer om het níet te doen.

    Mooie ambitie om er de komende 28 jaar nog eens flink tegenaan te gaan en er het beste uit te halen. Ik loop zo lang mogelijk met je mee!

    1. Paul, wat betreft dat meelopen: beter gezelschap kan ik mij nauwelijks voorstellen. We gaan ervoor 💪🏻😄. Ter voorbereiding op Sinterklaas zijn er vast al artikelen of youtube video’s over Oswald Spengler die de grote lijnen van zijn denken verhelderen. We zien elkaar spoedig.

  2. Hey Menno!

    Hierbij een reactie bij alinea4:

    Menno: “Dugin’s kritiek op het liberalisme van het Westen, o.a. beschreven in ‘The Fourth Political Theory’ is echter gepolitiseerd en nu zo controversieel, dat zijn boeken jammer genoeg niet meer overal te verkrijgen zijn. Niet onbegrijpelijk, waarschijnlijk… “

    Is de kritiek van Doegin als het ware van buitenaf “gepolitiseerd”, zoals je zegt, of is het inherent bedoeld als politiek (denken), en tegelijk een politiek instrument?

    Wikipedia, over Alexander Doegin, al.1: “Aleksandr Geljevitsj Doegin (Russisch: Алекса́ндр Ге́льевич Ду́гин) (Moskou7 januari 1962) is een Russisch politicoloog en politiek filosoof die bekendstaat om zijn geopolitieke theorieën[1] en neofascistische eurazianisme.[2] Doegin is een sterk voorstander van de Russische annexatie van Oekraïne… ” zie aldaar, Wiki.

    Terug naar alinea4:

    Menno: (Doegin) …”(leerde mij)… méér besef te krijgen van de unieke eigenheid van andere culturen die er heel andere levensvormen en opvattingen op na blijken te houden….”.

    Meen je serieus dat Doegin de juiste persoon is om de “les” die je zegt dat geleerd hebt, namelijk dat e l k e cultuur(kring) een zekere eigenheid kent, en nog bovendien, daar boven uit, die eigenheid als hoofdkenmerk primair en v o o r al het andere vertoont, aan te relateren?

    Met die “eigenheid” gaat immers meer gepaard: uniekheid als positief te waarderen tooisel, volstrekte onvergelijkbaarheid met al het andere -de andere “culturen”-, een “recht” op bestuursmacht binnen de eigen -veelal te expanderen- kring, welke vitalistisch vaak een kloppende eigen “ziel” krijgt toegeschreven, los van de personen die deze ziel leven inblazen. Er is helaas weinig voor het denken te bespeuren aan zulk een “ziel”.

    Het type denken dat hier wordt neergezet heeft niet alleen politieke intenties, maar ook inherente politieke strekking. Elke universaliteit wordt om te beginnen uit de begrippen geweerd, en ontkend. Continuiteit met andere “culturen” (kringen) is er bovendien niet, respectievelijk niet gewenst.

    Om een actuele toepassing te noemen: Vergelijk het met de keren dat China mensenrechten tot (slechts) specifiek westers cultuurgoed verklaart. Op China zijn deze dan -terecht, naar men met dit argument beweert- niet van toepassing. Zulk een unieke cultuur, welke zich onderscheiden wil zien van “het westen”: deze wenst de politieke strekking van zulk gedachtengoed middels het primaat van de cultuurlijkheid te ontkennen. Zeer nadrukkelijke gebeurt dit in de context van een daartoe primair “cultuurlijk opgeladen” werkelijkheid: deze h e e t apolitiek te zijn.

    De expansie van de betrokken “cultuur”, zo mooi en uniek, daar wordt verder n i e t op gereflecteerd. Het spreekt voor zich.

    Is dit denken wel waar het zich voor uitgeeft: op cultuurlijke uniekheid gericht, en aldus apolitiek? Is daar ook ergens nog een grens aan. Groet, Carole

    1. Carole,

      Ik zie weinig tekenen dat de “westerse wereld” in zijn historie uitblinkt in zelfreflectie. Waarom zou je ook, als je de sterkste op het schoolplein bent en dat wilt blijven. Soms echter loopt ook de bully tegen iemand aan die weigert mee te praten, een ander verhaal vertelt en te denken geeft, wat diens persoonlijke, politieke, morele of immorele motieven ook mogen zijn. Dugin’s ‘Kritik der…’  houdt een spiegel voor waar het ‘Westen’ over besloten heeft er niet in te willen kijken en ter ondermijning van alles bedenkt om dat te rechtvaardigen, tot demonisering aan toe. Daar is het mij als westerling om te doen: om Dugin’s uitnodiging tot reflectie van het Westen op de eigen machtscultuur waarin universaliteit slechts hoog in het vaandel staat als het ons uitkomt. Het gaat me er niet om andere Goden te gaan vereren, maar om onze eigen te behouden. En ja, in een wereld die zo gepolitiseerd is, is alles, natuurlijk ook direct een politiek wapen en is niets apolitiek; dat geldt voor Dugins werk, maar ook voor mijn klomp.

      1. Hey Menno,

        Je zegt: “Ik zie weinig tekenen dat de < westerse wereld > in zijn historie uitblinkt in zelfreflectie”. Einde citaat.

        Hoe bedoel je? Wie moet de actor in jouw ogen zijn, wil een entiteit zo omvattend als < de westerse wereld > aan < zelfreflectie > doen?

        Het zijn m.i. individuen die de reflectie op actorniveau vorm geven, en ik ken er eigenlijk maar weinig die dit wensen te doen in naam van (heel) de westerse wereld. Speak for yourself, wordt dan immers verlangd, waaruit een meer plaats- en standpuntgebonden positiebepaling ten aanzien van specifieke issues resulteert, ook in het geval van filosofen.

        Wat je verder schrijft verbaast me nog meer. Om juist “de westerse wereld ” als de machtsbully neer te zetten, welke -of all people- vanuit de denker Doegin de spiegel zou dienen voorgehouden, met als boodschap de eigenheid en uniekheid van e l k e cultuur!

        Daar mag op zijn minst bij mee gedacht, dat Doegin het politieke instrumentarium levert voor de ideologie achter de specifiek Russische machtspolitiek. Daar mag bij aangetekend dat de meervoudigheid van meerdere, elk voor zich unieke culturen hier niet zozeer het voorwerp van reflectie is, als wel de uniekheid van e e n eigen cultuur.

        Mij lijkt Doegin de geschikte pleitbezorger voor cultuureigenheid n i e t.

        Daarbij is “de eigenheid van een cultuur” een fraai klinkend, maar bij nader onderzoek toch ook een wat ronkend en problematisch concept.

        Ieder zijn eigenheid. Het is een erkend en mooi streven. In de praktijk loopt zulk een streven tegen het een en ander aan. Want wie bepaalt de eigenheid? Wie krijgt hierover de beschikkingsmacht? Het individu zelf, resp. de cultuur zelf? Of wordt er praktisch gezien het nodige aan bepaald, van bovenaf, van buitenaf, juist op het moment van het besluit om de eigenheid van een cultuur zo vergaand te gaan promoten.

        Elke cultuur zijn eigenheid: het streven kent universaliteit.

        De ene cultuur zijn specifieke eigenheid: grenst zich evenwel af tegen die van elk ander. Al snel is er van verbinding met het naar buiten toe afgegrensde geen sprake meer. Want dan is het niet meer “eigen” genoeg.

        Je zegt: “Dugin’s ‘Kritik der…’  houdt een spiegel voor waar het <Westen> over besloten heeft er niet in te willen kijken”. Einde citaat.

        Welke spiegel? Het is me uit jouw betoog niet duidelijk geworden, laat staan dat die heel uitnodigend zou zijn, om in te kijken en uit te leren. Ik vind het niet heel overtuigend dat juist <het westen> de spiegel van <machtspolitieke bully> voorgehouden zou moeten worden.

        In de spiegel zou immers te zien zijn, zeg je:

        “het Westen” beschikt over een “machtscultuur”. Einde citaat.

        Leg eens uit! Hoezo? Zelf ken ik de westerse traditie als een die sinds de Amerikaanse en Franse revolutie de waarden van vrijheid, gelijkheid, broederschap op democratische en rechtsstatelijke wijze wil vorm geven, en in principe voor ieder wil vorm gegeven zien, daarnaast een traditie die dit streven zelf naar beste kunnen zelf vorm geeft. Dat kun je politiek willen noemen. Tegelijk gaat het om tamelijk fundamentele cultuurwaarden gaat waar een traditie die zich <westers> noemt, aan orienteert, hand in hand met waarden op het vlak van zelfexpressie.

        Doegin wenst, naar ik bij jou lees, stelling te nemen juist t e g e n < de westerse cultuur >. Wellicht is daarbij de vraag op zijn plaats:

        Hoe meerstemmig is bij Doegin het begrip “e i g e n cultuur”?

        Het is vanuit de westerse traditie gezien allerminst een overbodige vraag.

        Het is, als het om een onderwerp als “eigenheid” gaat, wellicht de meest primaire en essentiele vraag.

        Om dit antwoord af te sluiten verwijs ik ter toelichting naar een bericht van vandaag over de omgang met een van vele cultuuruitingen in het land waarbinnen Doegin zich prominent staatsideoloog heeft gemaakt.

        Wat is hierbinnen naar jouw idee de vormgeving van “e i g e n cultuur”?

        Er is m.i. feitelijk nergens zomaar “cultuur”: in een vacuum, waarvan je bv. verworvenheden zoudt kunnen prijzen, en als “eigen” claimen.

        https://www.abc.net.au/news/2025-10-23/russia-jails-musicians-banned-anti-kremlin-song-viral/105919236

        https://www.bbc.com/news/articles/cz91jyxj88ko

        Groet Carole

      2. Carole, ik heb je laatste reactie aandachtig gelezen en de artikelen ingezien. Je stelt veel vragen over enkele zinnen die ik over Dugin schreef in mijn post en in een reactie aan jou. Die vragen zijn legitiem en kan ik begrijpen. Ik voel echter (sinds lange tijd) geen aspiratie om er inhoudelijk op in te gaan. Mijn posts zijn gebaseerd op persoonlijke observaties, die ik uitschrijf en deel; kortom op ervaringen en bevindingen die ik in mijn leven heb opgedaan. Ik ga daar niet over in discussie, omdat deze observaties te subjectief zijn, verstandelijk/filosofisch slechts heel beperkt zijn uit te leggen en ik bovendien niemand ergens (door een politieke of ideologische voorkeur) van wil overtuigen. Als mijn verhalende posts bij lezers vragen oproepen, dan beschouw ik dat als hun ‘call’ en adviseer ik daarmee aan de slag te gaan, bijvoorbeeld door Dugin zelf aandachtig te gaan (her)lezen, de inhoud te laten bezinken en mede door zijn bril (hoe ideologische ook) zowel de grootheid als de schaduwzijde van o.a. de ‘westerse wereld’ te observeren. Deze tijd van geopolitieke spanning leent zich daar bij uitstek voor. Dan beantwoorden veel vragen zich hoogstwaarschijnlijk voor eenieder vanzelf, los van de claim van universele geldigheid.

  3. https://quadriformisratio.wordpress.com/2013/07/01/historical-consciousness/

    Mooi werk, een plezier om te lezen. Temeer omdat zowel Spengler als Steiner in het verleden door de quadralectische ‘wasmachine’ zijn gehaald (in mijn boek ‘Four. A Rediscovery of the ‘Tetragonus mundus’ (1996/2011), p. 256. Hierbij sluit ik een link naar ‘quadriformisratio.wordpress’ bij, waarin hij als laatste wordt behandeld. Rudolf Steiner wordt besproken bij de foto, die op flickr/quadralectics staat. Zoek aldaar. Conclusie was wel dat beide heren de sprong naar het vierdeling-denken niet hebben gemaakt. Je kunt ze natuurlijk wel zien als een ‘opstapje naar’ de quadralektiek. Zie uit naar je volgende observaties. Marten

    1. Ha Marten,

      Bij het lezen van Spengler en het schrijven van de blogpost moest ik vaak aan de Quadralectiek denken: de cyclus van het vierdelingsdenken langs de zichtbaarheidsfases die niet meer uit mijn wereldconceptie is weg te denken. Ook realiseerde ik mij dat jouw naam zeker bij het rijtje denkers en schrijvers dat steeds in mijn leven is teruggekeerd, opgenomen had kan kunnen worden (wat ik hierbij doe). Tot op heden heb ik het schrijven van een post over jouw omvangrijke denkwerk uit voorzichtigheid steeds uitgesteld, maar wellicht is het daar nu een goed eerste (zichtbaarheid-)moment voor.
      Dank voor de links waar ik me in zal verdiepen.

  4. Dit is de laatste keer dat ik een reactie stuur. Ik zal me uitschrijven op deze blog. Ik zie in je reactie op Carole hetzelfde patroon op een eerdere reactie van mijn kant die gecensureerd is. Kritische opmerkingen worden niet gewaardeerd en gepareerd met de opmerking dat het persoonlijke observaties zijn. De vraag is waarom publiceer je dan? Voor het applaus?

    En verder zie ik wederom in deze blog een observant die structureel weigert in de maatschappij te participeren. Die in welvaart leeft, de wereld ziet branden en wegkijkt. Die koketteert met een notoire antisemiet. Ik ben zeer teleurgesteld in je.

Plaats een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.